pax roodgeel cmyk CMYKverkleindmettekst
Leven vanuit de overgave van Bonifatius.

Dit jaar is het 1250 jaar geleden dat Bonifatius bij Dokkum werd vermoord. Nog altijd is hij de inspiratiebron voor velen. Bonifatius was een heler en genezer in de manier waarop hij met God leefde. Dr Hein Blommestijn vertelt hoe zijn leven veranderde nadat hij zich opende voor de ontmoeting met God die zo in zijn diepe pijn kon komen.

Mensen die door God geraakt zijn in hun diepste wezen, kijken anders naar de werkelijkheid. Zij zien het 'werkelijke' dat schuil gaat achter oppervlakkige belangen en onophoudelijke zorgen. Ze hebben daarom oog voor 'dimensies' die meestal over het hoofd gezien worden.

De biograaf die de levensbeschrijving van Bonifatius maakte toont ons de historische context en de mentaliteit van de achtste eeuw. Wat ons vooral treft, is dat de zwakheden van de mensen van toen niet erg verschillen van die van tegenwoordig! Grootgrondbezitters 'voegen akker aan akker' in de hoop zo alles in hun greep te krijgen. Ze denken dat hun waarde afhangt van hun bezit. Ze zien zichzelf als het middelpunt van het universum.
Het gevolg van deze concentratie op het 'eigene' is dat niemand geworteld is in het bewustzijn van het goddelijk leven. Een samenleving die niet leeft uit de bron, verwordt tot een mallemolen van zwervers en ontheemden. Bonifatius leeft daarentegen geconcentreerd op Gods Aanspraak in de Schrift. Waar Bonifatius ook heen ging, altijd nam hij boeken met zich mee. Die vormden zijn schat, zijn bezit. Onder het reizen las hij in de Heilige Schrift of zong hij psalmen of hymnen. Steevast gaf hij de armen iets. Bonifatius bezit niets van zichzelf. Hij leeft louter uit de hand van God. De Schrift is zijn enige bezit en vult zijn hele leven. In de dagelijkse lectio divina ontdekt hij de waarheid van zijn leven en de weg die hij gaat op Gods initiatief. Zijn reizen worden daarom niet bepaald door eigenmachtige planning, want in de Schrift zelf vindt hij zijn reis uitgestippeld. Vanuit een niet-aflatend gebed treedt hij de werkelijkheid tegemoet en hij heeft daarom oog voor de armen en de zwakken. Hij doet echter ook tekenen en grote wonderen onder het volk. Doordat hij geheel en al leeft vanuit God, beperkt zijn inzet zich niet tot het materiële en uiterlijke. Hij is een geestelijk begeleider die anderen helpt om zich bewust te worden van hun eigen geestelijke weg. Zo komen mensen weer met zichzelf in het reine en hervinden hun innerlijke balans. Doordat ze God ontdekken als de kern van hun bestaan, worden ze zowel geestelijk als lichamelijk geheeld.

Het welzijn van de geestelijke mens en de lichamelijke gezondheid hangen ten
nauwste samen. Wanneer wij niet drinken uit de bron van het goddelijk leven dat zonder ophouden door ons heen stroomt, raken wij psychisch en lichamelijk vervreemd van onszelf. Als gevolg hiervan ontaarden wij en worden we ziek. Het bekeringswerk van Bonifatius is daarom niet zozeer gericht op het winnen van 'zielen' met het oog op een getalsmatige uitbreiding van de kerk, maar beoogt ons te doen terugkeren naar onze oorsprong: de hand van God die ons leven schenkt. De prediking van Bonifatius is erop gericht om in ons het bewustzijn levend te houden dat wij naar Gods beeld en gelijkenis geschapen zijn. Steeds weer opnieuw zijn wij geneigd. om alles onder controle te houden. We willen zelf meester zijn van ons leven zonder te beseffen dat slechts het niet-zijn ons van nature toebehoort. Wij bestaan slechts doordat het goddelijke leven zonder ophouden als een stroom van liefde door ons heen stroomt. Iedere keer dat wij dit vergeten, vervallen we tot 'heidendom'. Er zijn werkelijk 'tekenen en wonderen' nodig om ons tot zieners van de werkelijkheid te maken.

Ver verleden

Het is verleidelijk om over Bonifatius te spreken als een historisch feit met vastliggende coördinaten. We associëren ons dan met hem in een ver verleden, maar gaan zo de innerlijke reis naar de bron uit de weg. De 'feiten' besparen ons dan het risico van de 'waarheid'.

Soms ontmoeten we personen die aarzelend en schuchter zijn gaan drinken uit de bron. Doordat ze zich neerbuigen. over het wateroppervlak, ontdekken ze in de weerkaatsing van het water dat hun gezicht weergeeft, de prachtige lijnen van Gods Gelaat. Van 'doeners' zijn zij zieners geworden, niet doordat zij minder zijn gaan doen maar in het werk van hun handen Gods werking zijn gaan schouwen.
Het lijkt ondenkbaar om vanuit Gods liefde te kijken naar mensen die je onderdrukken en naar het leven staan. Dit kan alleen als we werkelijk binnentreden in de ruimte van de goddelijke liefde. Dit vereist evenwel dat we de logica van de voorwaardelijkheid loslaten die op zoek is naar lijfsbehoud. Als we in Gods liefde verslonden zijn, hebben we geen weet meer van onszelf. Zelfs in de verschrikkingen van de oorlog leven we dan in opperste vrijheid en onbekommerdheid.

De vraag is steeds weer: hoe komen wij tot innerlijke vrijheid? Hoe doorbreken we de spiegel waarin we geobsedeerd staren naar ons eigen gelaat? Ons zelfmedelijden sluit ons op in een gerichtheid op onszelf die verstikkend is. De pretentie zelf greep te houden op onze werkelijkheid en deze te kunnen sturen door ons gewenste richting is een fundamentele ontkenning van God. Het is het heidendom dat nog steeds in ons sluimert, ook na zoveel eeuwen kerstening. Het oprecht belijden van het christelijke geloof - dat historische gestalte krijgt in onze levensgeschiedenis - neemt namelijk niet weg dat wij als mensen telkens opnieuw in de verleiding komen ons leven te bezien als een autonome werkelijkheid.

Keerpunt

Wij worden gedwongen naar de werkelijkheid zelf te kijken. Ik herken dat in de verhalen van mensen. Er is een beslissend keerpunt geweest in het proces van mijn eigen geestelijk leven. Ik was geneigd te denken dat ik toch zelf mijn problemen moest kunnen oplossen. Bijvoorbeeld het probleem hoe ik met het suizen van mijn oren en de overgevoeligheid voor geluid moest omgaan. Een geloof waarin je je vertrouwen aan God overgeeft en waarin je dingen waar je mee zit en alles wat in je opkomt, voor hem neerlegt, was voor mij van huis uit volkomen vreemd.

In onze cultuur groeien wij allen op met de gedachte dat je zelfstandig vorm moet geven aan je leven en moet leren competent te zijn. Opvoeding en onderwijs gaan daar vanuit. We moeten zorgen dat we meetellen en ons ontwikkelen tot volwassenheid. Mensen die dat niet kunnen, beschouwen we al gauw als ziek of gehandicapt. Maar hoe verhoudt deze mentaliteit zich met het christelijke geloof dat ons confronteert met de werking van Gods onvoorwaardelijke liefde? God bemint ons niet op grond van onze prestaties, deugden en gerealiseerde goedheid maar omdat hij liefde is. Hoe leren wij als autonome mensen ons leven te ontvangen uit Gods Hand en ons over te geven aan zijn leiding?

Tijdens een weekend bij de Trappisten in Diepenveen vond het beslissende keerpunt plaats. Deze neiging tot autonomie en zelf mijn problemen oplossen en denken dat ik dat toch zou moeten kunnen maakte plaats voor een houding van mezelf en alles wat er in mij omgaat in Gods hand te leggen. Door een incident met hard geluid kwam mijn verdriet over dit probleem weer boven. Mijn gevoel van onmacht om hiermee om te gaan, de stress en de angst die dit alles opriep, het verdriet over het feit dat dit suizen van mijn oren onbedoeld door iemand is veroorzaakt. Dat alles overspoelde me. Ik zat zo vast in die pijn en verdriet. Dat alles culmineerde op die zaterdagavond. Ik wilde alleen zijn. Waarom? Ik sloot me voor God. Waarom? Terwijl ik sterk beleefde hoeveel pijn ik mezelf daarmee deed. Ik wist dat het niet goed was en toch kon ik niet anders. Ik was niet in staat dat afgesloten denken te doorbreken. (1)

Op het ogenblik dat alle vluchtwegen zijn afgesloten en we als verlamd zijn overgeleverd aan ons eigen lot, blijft er niets anders over dan ons over te geven aan het onvermijdelijke. Dit is ons leven! Dit is onze werkelijkheid en dit onze geschiedenis! We zijn geen ander en hebben geen ander lichaam. We zullen ons moeten verzoenen met dat wat is. In deze duisternis kan de Werkelijkheid echter zichtbaar worden en kan het Gelaat van God oplichten.

De volgende dag ervoer ik zo sterk dat God zelf mij riep. 'Kom naar buiten en ga
staan voor mijn aangezicht.' Ik had als tekst voor dat weekend 1 Koningen 19 gekozen, en juist dat appèl op Elia, was nu een appèl op mij: kom naar buiten, uit je afgesloten zijn voor Mij en ga staan, precies zoals je bent, met alle pijn en verdriet en wanhoop die er in je is, ga daarmee staan voor mijn Aangezicht. Dat heb ik gedaan. Ik kon niet anders, ik wilde ook niet anders. En het was zo'n bevrijding daar te staan, voor Hem, voor Hem die alles ziet, die alles in mij ziet met Zijn liefde. Hijzelf heeft mij geroepen. Hijzelf heeft mijn afgesloten zijn doorbroken, Hij heeft mij opengebroken. Definitief. Dit was het keerpunt. (2)

Als we het aandurven om werkelijk in het onheil te gaan staan dat ons overkomt, opent zich een nieuwe horizon. Het ongeluk is dan geen werkelijkheid meer die bestaansrecht mist. Dit ben ik! Ik ben mijn ideaalbeeld niet: een gezonde, iemand zonder kwetsbaarheid, de eeuwige jeugd, lichamelijke en psychisch tegen alles opgewassen! Dat ideaalbeeld is niet meer dan een lachspiegel die ons opsluit in een vertekenende 'ikkigheid'.

Als deze spiegel hardhandig in gruzelementen valt, worden we gedwongen naar onszelf te kijken zoals we werkelijk zijn, in al onze beperktheid en breekbaarheid.

Dit is een diepgaande ervaring van bevrijding en verlossing. God bemint ons immers zoals we zijn. Hij heeft ons niet opgezadeld met de onmogelijke eis om iemand anders te zijn: de persoon die we zelf dromen te zijn om te ontsnappen aan de harde werkelijkheid van onszelf. Integendeel: God is verliefd op déze stumper. Zo gauw we dat beseffen en deze liefdevolle blik van God durven toelaten in ons innerlijk, worden we door hem wakker gekust. Eindelijk en ten volle.

Liefdevol

Sindsdien sta ik altijd tijdens het gebed voor Hem die mij ziet zoals ik ben; die alles in mij ziet in zijn oneindige liefde; voor Hem die mij aanziet, die mij altijd aanziet met zijn liefdevolle blik, dag en nacht, zolang ik leef. Hijzelf heeft zijn licht ontstoken in mijn nacht. En ook nu heb ik steeds weer de ervaring dat ik met wat mij bedrukt en zorgen baart, gewoon kan gaan slapen onder zijn hoede. Ik hoef daar niet zelf mee klaar te komen, nee ik laat alles er gewoon zijn. En ik ervaar steeds weer hoe Hij alle lasten van mijn schouders neemt. Het enige wat nog van belang is, is de weg die Hij met mij gaat. Het belang van al het andere valt steeds meer weg. Al het andere krijgt gewoon niet meer de kans om belangrijk te zijn in mijn leven. (3)

Als we God de kans geven om ons 'mooi te kijken', beseffen we wie we eigenlijk zijn. Verzoend met onszelf vanuit Gods liefde, gaan we nu ook heel anders naar onszelf kijken. We hoeven ons niet langer op grond van onze angst en bezorgdheid bezig te houden met honderd-en-één onbelangrijke dingen. Onze prestaties, onze heiligheid en onze weg bepalen ons denken en handelen niet langer. Wij zijn niet onze zorg, want we zijn Gods zorg. We gaan zien hoe zijn weg gaat in ons en ons meeneemt naar onvermoede verten. We laten ons dopen in de werkelijkheid van de Onzienlijke. Zo krijgen we oog voor ons diepste wezen dat oplicht in Gods Gelaat.

De vraag blijft: waarom overkomt mij dit? Waarom is mijn hele leven, als ik er op terugkijk, één getrokken worden, één bevrijd worden door de Eeuwige? Maar het was ook een moeilijk leven. Waarom? Toch ben ik hier dankbaar om. Nu wel! Maar begrijpen doe ik het niet. Eigenlijk had ik die gebeurtenis van enkele jaren geleden wel nodig. Mijn eeuwig getwijfel aan God, al zeker sinds ik acht of negen jaar was, is daardoor eindelijk tot rust gekomen. Ik heb Gods onvoorwaardelijke liefde ervaren. Onvoorwaardelijk moet die liefde wel zijn. Ik was en ik ben immers niet volmaakt. Gelukkig maar, denk ik nu, anders pas ik helemaal niet meer in deze wereld. Maar dat laatste is heel dubbel. Ik wil toch Ook zo zuiver mogelijk, zo transparant mogelijk zijn in de relatie met God? Met angst kijk ik wel eens naar wat er nog met me kan gebeuren.

Kan ik dat wel: in deze wereld leven, terwijl ik daar steeds minder in pas?

Transparant

Wanneer God ons aanspreekt in ons zijn en we ons openen voor zijn onvoorwaardelijke liefde, gebeuren er wonderen. Er wordt niet van ons gevraagd dat wij volmaakt zijn. We hoeven ons slechts te openen opdat Gods volmaaktheid door ons heen kan stromen en ons steeds meer zal omvormen in zijn leven. We hoeven slechts transparant te zijn, zodat Gods licht in ons leven zichtbaar wordt voor onze ogen en die van anderen.

In mijn intuïtie besefte ik Gods werkzaamheid. Hier vond ik God in mezelf. Sinds mijn ontmoeting met God enkele jaren geleden is dat veranderd. Ik houd me bijna niet meer bezig met God in mij, maar veel meer met het deel uitmaken van die goddelijke werkelijkheid. Dat andere is er ook, maar het houdt me niet meer bezig.
Als God ons volledig doorstroomt en heel onze aandacht gericht is op zijn werking, verdwijnt het bewustzijn van de ontmoeting met hem. We hebben immers geen weet meer van onszelf. We gaan helemaal op in God en stromen mee met zijn werking. Gebeurt dat in ons? We weten het niet meer en het interesseert ons evenmin. God bemint ons zoals we zijn, want we hebben geen ander zijn dan Zijn Zijn. Daardoor worden we niet langer geobsedeerd door onze eigen schaduwkanten en kwetsbaarheden.

Een andere belangrijke ontwikkeling sinds mijn vijftigste is mijn gegroeide openheid, vooral ontstaan doordat ik mijn schaduwkant aan het licht kon brengen. Deze toen gegroeide openheid ervaar ik nu als enorm belangrijk, omdat God zonder die openheid onmogelijk in: mij werkzaam zou kunnen zijn. Hoewel... klopt dat wel? God is immers altijd werkzaam? Toch denk ik dat zonder die openheid God niet in mij ervaarbaar en zichtbaar zou zijn. Mijn geestelijke ontwikkeling heeft blijkbaar plaatsgevonden door mijn psychische ontwikkeling heen.
God is altijd werkzaam in ons. Zonder zijn werking ontbreekt ons het zijn. Maar toch bestaat er een groot verschil tussen het menselijk bestaan op zich - opgesloten in de illusie van de eigen autonomie - en het deelhebben aan het zijn van God waarvan we ons bewust zijn geworden door een aanraking 'van de overzijde'. Deze mensen hebben in onze tijd geleerd te leven uit de bron, door moeilijkheden en pijnlijke kwetsbaarheden heen. Op deze wijze zijn ze aan den lijve gaan beseffen hoe ze door de doop binnengevoerd zijn in de dood van Christus. In die zin bezit de boodschap van Bonifatius nog steeds een grote actualiteit.

(1) (2) (3) De scheefgedrukte alinea’s zijn van de hand van Carine Philipse en staan in iets andere woorden beschreven in: Carine Philipse, Jij zingt in mij Jouw naam, mystiek dagboek, bloemlezing, Carmelitana, 2013, isbn 978 90 777 2825 3.

Hein Blommestijn is verbonden aan het Titus Brandsma Instituut in Nijmegen. Hij werkt aan Geschiedenis en thematiek van de christelijke Spiritualiteit en aan Geestelijke begeleiding.